MENU
Door Steven Van Impe

Aubertus Miraeus

Gevierd compilator en biobibliograaf

Aubertus Miraeus (1573-1640) was een jonge theoloog en kanunnik toen hij door zijn oom, de Antwerpse bisschop Joannes Miraeus, werd aangesteld als zijn secretaris. In 1608 stelde het kapittel van de Antwerpse kathedraal hem aan als bibliothecaris. Hij zocht schenkers, onderhandelde met het stadsbestuur en publiceerde in 1609 de eerste bibliotheekcatalogus in de Zuidelijke Nederlanden, Bibliothecae Antverpianae primordia. Deze erg korte inventaris van de pas gestichte bibliotheek, voorloper van de huidige Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, was vooral bedoeld als wervende intentieverklaring, in de hoop snel meer schenkingen te krijgen.

Zijn eruditie en zijn talent om te netwerken brachten Miraeus in contact met de belangrijkste geleerden en humanisten van de Zuidelijke Nederlanden, die hem op hun beurt hun bibliotheken, hun notities en hun correspondentie ter beschikking stelden voor zijn historisch onderzoek. Miraeus was in de eerste plaats een groot compilator en verzamelaar, zoals blijkt uit zijn bibliografische overzichten en bronnenpublicaties. Zijn speurtocht naar de historische wortels van religieuze bewegingen, zoals de begijnen, de benedictijnen of de kartuizers, toont echter dat hij zijn bronnen niet enkel uitgaf, maar ook kritisch tegen elkaar afwoog. Miraeus’ belangrijkste bijdrage aan de historische wetenschap is Diplomatorum Belgicorum libri duo (1627). In de vermeerderde heruitgave  van 1723 door Joannes Franciscus Foppens wordt dit werk tot vandaag de dag geciteerd. Het is één van de eerste systematische uitgaven van diplomatieke bronnen.

Het zijn wellicht niet zijn uitgaven van oorkonden die Miraeus een plaatsje in het Panpoëticon Batavûm hebben opgeleverd. Literatuur heeft hij niet gepleegd, afgezien van een drempeldicht hier of daar. De samenstellers van het Panpoëticon zagen in hem wellicht een verwante ziel, een voorloper: in 1602 publiceerde hij Elogia illustrium Belgii scriptorum, een biografisch woordenboek van honderd schrijvers uit de Nederlanden. De auteursbiografieën zijn opgedeeld in tien ‘decades’ van telkens tien schrijvers. We vinden onder andere Abraham Ortelius, Janus Secundus, Nicolaus Clenardus en Justus Lipsius, maar ook minder bekende schrijvers als Lucas van Opmeer uit Delft of Suffridus Petrus uit Leeuwarden. Miraeus heeft een aantal van deze mannen ook persoonlijk gekend.

Bovendien blijkt Miraeus, net als de samenstellers van het Panpoëticon, een galerij van auteursportretten verzameld te hebben. In 1604 verscheen bij de Antwerpse prentenuitgever Philips Galle Illustrium Galliae Belgicae scriptorium icones et elogia, ex museio Auberti Miraei (‘Portretten en lofdichten voor beroemde schrijvers uit de Nederlanden, uit de collectie van Aubertus Miraeus’).

Elogia staat aan het begin van een lange traditie van biografische naslagwerken die via Valerius Andreas, Antonius Sanderus, en Franciscus Sweertius in de zeventiende eeuw, en de Bibliotheca Belgica van Joannes Franciscus Foppens in de achttiende eeuw, in de negentiende eeuw zou uitmonden in het Biographisch Woordenboek van Van der Aa. Gekoppeld aan Icones et elogia blijkt ook duidelijk de verwantschap met het Panpoëticon Batavûm.

Verder lezen

A.J. Van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden (1852-1878), vol. 12, blz. 878-884.

P. Delsaerdt (2016), ‘Primordia. De start van de Antwerpse stads- en kapittelbibliotheek in 1608-1609’ in A. Leerintvelt en J. Bedaux, Historische stadsbibliotheken in Nederland. Studies over openbare stadsbibliotheken in de Noordelijke Nederlanden vanaf circa 1560 tot 1800. 134-143

D. Sacré (2006), ‘Aubertus Miraeus’ brief over de dood van Justus Lipsius. Twee onbekende edities’ in De Gulden Passer 84, 257-269.

Terug naar de artikelen