MENU
Door Kornee van der Haven

Claas Bruin

Toneelschrijver en succesauteur uit de vroege 18de eeuw

In de literatuurgeschiedschrijving komt Claes Bruin (1671-1732) er zelden goed vanaf. Ook recente kwalificaties van letterkundigen als Leen Strengholt (bloedarm, schraal, fantasieloos) en Jan Konst (statische, eenzijdige karaktertekening) zijn ronduit negatief. Maar in zijn tijd was Bruin een bekend dichter en toneelschrijver voor de Amsterdamse Schouwburg. Veel van zijn spelen werden er met succes opgevoerd, met als hoogtepunt zijn kaskraker over Willem van Oranje, De dood van Willem den Eersten in 1721. Balthazar Huydecoper betichtte Bruin er later van dat hij na dit succes uit ijdelheid nagelaten had nieuwe stukken te schrijven, bang als hij was dat die het succes van zijn eerdere stukken niet zouden overtreffen. Bruin schreef zijn treurspelen in de jaren van het Tweede Stadhouderloze Tijdperk en de retoriek sluit naadloos aan bij het antistadhouderlijke republikeinse discours van de toenmalige Amsterdamse politieke elite. Wellicht waren zijn stukken juist ook om die reden zo populair. Een van de hoogtepunten was zijn toneeldebuut Lucius Junius Brutus, grondlegger der Roomsche vryheid (1710), waarin de protagonist de voorvechter is van het ‘meerhoofdig’ bestuur dat geplaatst wordt tegenover het ‘eenhoofdig’ bestuur van de tiran Tarquinius die Brutus met zijn revolutie het veld deed ruimen.

De poëzie van Claes Bruin wordt vaak in één adem genoemd met het stichtelijke werk van dichters als Jan Luyken. Het zijn veelal bundels met ‘zededichten’ en emblematische verzen. In piëtistische kringen moeten deze bundeltjes zeer populair geweest zijn. Opvallend genoeg schreef Bruin geen Bijbelse toneelstukken voor de Schouwburg. Zijn werken in Bijbelse Toneelpoezy waren bedoeld om te lezen en niet om op te voeren. Sinds ca. 1677 bestond er in de Amsterdamse Schouwburg namelijk een verbod op het vertonen van Bijbelse toneelstukken, onder invloed van de orthodoxe Amsterdamse clerus. Bruin zelf behoorde tot de behoudende tak van de Amsterdamse doopsgezinden en gaf in het voorwoord van zijn Bijbelse stukken zelf aan een voorstander te zijn van het verbod op Bijbels toneel, omdat men immers geen paarlen (Gods woord) voor de zwijnen (het op wereldlijk vermaak gerichte toneelpubliek) zou moeten werpen. Toch is er ook reden om te twijfelen aan de oprechtheid van die uitspraak. In 1715 verscheen namelijk zijn Spiegel der Edelmoedige Vriendschap, een bewerking van een Bijbels toneelstuk dat in opdracht van de Schouwburgregenten vermomd werd als een historisch toneelstuk over Sobi en Abdaram, maar waarin elke Amsterdamse toeschouwer zonder moeite de Bijbelse personages David en Jonathan herkend zal hebben.

Terug naar de artikelen