MENU
Door Roland de Bonth

Hendrik Graauwhart

Een voorbeeldelijk en godvruchtig dichter

Het was Hendrik Graauwhart net niet gegeven zijn 71e verjaardag te vieren: op 14 mei 1732 overleed hij in Amsterdam, waar hij op 16 mei 1661 was geboren. Van beroep was hij diamantzetter en net als veel tijdgenoten beoefende hij in zijn vrije uren de dichtkunst. Dat hij zich een plaats heeft weten te verwerven in het Panpoëticon Batavûm, geeft aan dat zijn werk bij zijn tijdgenoten gewaardeerd werd.

Graauwharts eerste boek droeg de wijdlopige titel Leerzame Zinnebeelden; Bestaande in Christelyke Bedenkingen Door Vergelykinge eeniger Schepselen, Als Dieren, Vogels, Gewassen, etc. (Amsterdam: Pieter Paats, 1704). Het octavodeeltje was verrijkt met maar liefst 110 zinnebeeldige voorstellingen. Oorspronkelijk waren de gedichten die deze afbeeldingen vergezelden, slechts gering in aantal. Graauwhart had ze geschreven om zijn zes kinderen de weg te wijzen ‘ter Godzaligheid en Deugd’. Hun opvoeding was geheel op zijn schouders komen te rusten, nadat zijn vrouw Jacoba Veezaart in 1702 op pas 40-jarige leeftijd was gestorven. Maar toen het aantal gedichten gestaag uit bleef dijen, heeft Graauwhart – `op aanraden van vrienden’ zoals het cliché luidde – besloten ze, vergezeld van een toelichting in proza, publiek te maken. De bundel was een succes: Leerzame Zinnebeelden werd dan ook verschillende malen herdrukt, in Amsterdam door Johannes Ratelband (1727), door Jacob ter Beek (1750), door Abraham Cornelisse & Jacobus Verheyde (1758) en in Dordrecht door Abraham Blussé (1764).

Als vervolg op dit boekje verscheen vijf jaar later (Amsterdam, 1709) – met de helft minder afbeeldingen, 65 in getal – Voorbeeldelyke Zeede-lessen, Genoomen uyt Den eersten toestand des Werelds, des Menschen Leven, Ampten, Staaten, Konsten, en Neygingen des Gemoeds. Evenals zijn voorganger was deze bundel geschreven om de ‘Godvrugtigheid’ te bevorderen. Nu deed Graauwhart dat door lering te trekken uit voorvallen en daden uit het leven van mensen. Ook deze Voorbeeldelyke zeedelessen wisten hun weg naar het publiek te vinden. Zo verscheen in 1725 een tweede druk bij de Amsterdamse drukker Johannes Ratelband, terwijl de Dordtse drukker Abraham Blussé in 1764 volgens de titelpagina de derde druk uitgaf. Maar vóór hem had de Amsterdamse drukker Jacob ter Beek het boek al twee keer uitgegeven – in 1750 en 1756 – en ook zijn plaatsgenoten Abraham Cornelisse en Jacobus Verheyde hadden het in 1758 nog gepubliceerd.

De 175 ‘konstige plaatjes’ in en het godvruchtige karakter van de werken maakten de Leerzame Zinnebeelden en de Voorbeeldelyke Zeedelessen – volgens een krantenadvertentie uit 1765 – uitermate geschikt om “tot Prysjes en Presenten aan de Kinderen” uit te delen. Een andere boekverkoper bood de beide deeltjes in 1804 zelfs met een korting van bijna 50% aan. Hij wilde daarmee leraren in de gelegenheid stellen de boekjes aan te schaffen om vlijtige en brave leerlingen te belonen.

Na de Voorbeeldelyke Zeede-lessen uit 1709 verscheen er lange tijd geen nieuw werk van Graauwharts hand in druk. Pas in 1728 liet hij zijn Godvruchtige Christen-pligten; volgens de vermaaning des H. Apostel Petrus het licht zien. Dit werk had hij niet alleen ter hand genomen om te kunnen voldoen aan zijn ‘Digt-lust’ maar vooral ‘’om myn naasten […] te stigten; en myn zelfs te sterken, in het waare Gelove, ter Zaligheit’’. Door zich te onderwerpen aan de plichten van het geloof, de deugd, de kennis, de matigheid, de lijdzaamheid, de godzaligheid, de broederlijke liefde – de naastenliefde  – en de liefde – de liefde tot God – kon iemand zich een waar Christen tonen.

Aan het werk gaat een portret van de dan 67-jarige Graauwhart vooraf. Voor de uitvoering daarvan waren niet de minste kunstenaars benaderd: Jan Wandelaar schetste hem naar het leven, waarna de gezochte graveur Jacobus Houbraken de beeltenis graveerde. Onder het portret stond een kort, anoniem gedicht afgedrukt, met een korte karakterisering van Graauwhart en een minibibliografie:

Hy spilde nooit syn Tyd, Of Kracht,
Vergeefs; wien’s naastens nut betracht.
Dacht Graawhart, toen hy Zinnebeelden,
En zeedelessen, gaf in’t licht;
Ook Christenpligten, meede deelden
Aan Elk, tot heilzaam onderricht:
Als God, syn toeleg, iets wil Zeeg’nen,
Dan zal hem Loons genoeg bejeeg’nen.

Verder lezen

Stronks, Els (2009), ‘Geen prooi voor de sfinx. De lezer en het achttiende-eeuwse embleem’. In: Nederlandse letterkunde 14, 104-132.

Terug naar de artikelen