MENU
Door Nina Geerdink

Jan Jansz. Starter

Van gelauwerd dichter tot armoedig historieschrijver

In het Panpoëticon Batavûm komt Starters (1593/94-1626) naam niet voor. Zijn portret zat in 1720 nog niet in de collectie van Van Halen en het kan natuurlijk dit simpele feit zijn dat Starters afwezigheid verklaart, maar misschien is er meer aan de hand. Bidloo spreekt zich in zijn Panpoëticon immers nadrukkelijk uit tegen schrijvers die op geldelijk gewin uit zijn, en als er iets is waar je bij Jan Jansz. Starter niet omheen kunt, dan zijn het zijn commerciële drijfveren.

In de manier waarop de dichter gepresenteerd wordt in zijn bekendste werk, de populaire liedbundel Friesche Lusthof (1621) is daarvan overigens op het eerste gezicht niets te merken. De titelprent toont Starters portret, op klassieke wijze bekroond met lauwerkrans, voortgetrokken door twee zwanen. In het ‘Tot den goedgunstigen leser’ onderstreept Starter dat het de drukker is die geldelijk beloond wordt voor de verkoop van de bundel, zijn eigen loon bestaat uit de waardering van het publiek: een tweede deel immers, zal ‘daedlijck volgen (…), soo veer ick kan bemercken / Dat ghy in ’t minste schept behagen in mijn wercken / Want eerelijcke loon des arbeyds last versoet’.

Starter, die een tijdlang als boekdrukker/uitgever actief was in achtereenvolgens Amsterdam en Leeuwarden, maar gezien zijn fondslijsten als zodanig niet overijverig was, had ondertussen al op tal van manieren gepoogd financieel beter te worden van zijn dichterschap. De mate waarin hij van het schrijven afhankelijk was voor zijn broodwinning zou enkel toenemen tijdens zijn korte leven – niet in gelijke mate, helaas voor hem, met zijn succes in het verwerven van geldelijke ondersteuning. Hij stierf tijdens de Dertigjarige oorlog in 1626 in Hongarije als berooide historieschrijver in dienst van een Duitse generaal.

Tijdens zijn hoogtijdagen wist hij echter behoorlijk te verdienen aan zijn literaire productie. We weten daar in zijn geval bijzonder veel van, al is het een uitdaging feit van fictie te onderscheiden in de bloemrijke literatuur over Starters bestaan. De droge gegevens uit de archieven spreken dan ook tot de verbeelding, zoals het feit dat Starter in 1620 voor één en dezelfde tekst (zijn Lyc-klacht bij het overlijden van Willem Lodewijk) achtereenvolgens 12 gulden betaald kreeg door de stad Groningen en 6 gulden door de Staten-Generaal. Het bijzonderst is wel het contract dat Starter in 1622 afsloot met 21 kooplieden uit Amsterdam, die hem een salaris van 12 gulden per week beloofden in ruil voor zijn dichterlijke ‘trouw’ aan hen en aan de stad. In het contract zijn afspraken opgetekend over de extra bedragen die de kooplieden zullen betalen voor bepaalde soorten gedichten, zoals bruiloftsdichten.

Verder lezen

M.M. Kleerkoper, 1903. ‘Starters laatste levensjaren († 1627 of ’28)’. Taal en Letteren 13.

J.H. Brouwer, 1940. Jan Jansz. Starter.

Terug naar de artikelen