MENU
Door Peter Altena

Johannes le Francq van Berkheij

Ongeremd gevierd en gehaat

Johannes le Francq van Berkheij (1729-1812) had een bijzonder talent voor stemverheffing. Zijn hyperbolen en zijn dwarsheid vielen soms in goede aarde, maar vaker niet. In 1773 en 1774 lag Leiden nog aan zijn voeten. Zijn Natuurlyke historie van Holland, een meerdelig werk waarvan het eerste deel in 1769 uitkwam, bezorgde hem landelijke faam en een Leids lectoraat. De Leidse hoogleraar Johannes Allamand slaagde er in 1773 in om zijn pupil en vriend tot lector in de natuurlijke historie benoemd te krijgen. Intussen had Berkheij ook in de toonaangevende dichtgenootschappen, zoals het Haagse Kunstliefde en het Leidse Kunst Wordt Door Arbeid Verkreegen, met zijn poëzie eremetaal behaald. Het was dan ook niet vreemd dat Berkheij uitgenodigd werd om in 1774 in de Catharina Gasthuiskerk stil te staan bij het tweede eeuwfeest van het Leidens ontzet.

Met de voordracht van zijn gedicht Het verheerlijkt Leyden maakte hij een verpletterende indruk. Berkheij, breed geschouderd en met ‘loshangend hair’, ontroerde zijn gehoor, zeker toen hij zijn ‘Leydschen kop’ aanbood om de eerste vijandige kogel te zullen opvangen. De toejuichingen van het publiek en de geestdrift van de Leidse magistraat vergrootten zijn zelfvertrouwen.

In de maanden, die tussen de voordracht en de publicatie lagen, klonken in Leiden kritische geluiden: het imposante gedicht van Berkheij moest voor uitgave ‘gepolijst’ worden. Dergelijke verlangens om de geïnspireerde dichter op punten en komma’s te verbeteren, schoten Berkheij in het verkeerde keelgat. Zijn afkeer van het ‘likken’ van verzen vergrootte de spanning tussen de dichter en de dominante dichtgenootschappen. Hoewel de uitgave van Het verheerlykt Leyden mocht rekenen op een uitzinnig aantal lofdichten waren er onmiddellijk kritische tegenstemmen.

Berkheij liet zich niets zeggen. Gevolg was dat sommigen er juist plezier in schiepen om hem te tergen, onder meer door verwijzingen naar zijn overspeligheid. Het cholerisch genie reageerde altijd en hield zelden maat. Leiden, dat hem kortstondig en hevig toegejuicht had, leerde hem langdurig en hevig haten.

Toen veel Leidse dichters en notabelen na 1780 kozen voor het patriottisme vonden zij in Berkheij een luidruchtige vijand. Hij stond pal voor de prins, maar moest dat bekopen met vervolging en molestatie. Berkheij legde in die jaren dat hij mikpunt van spot was een enorme collectie pamfletten aan: die verzameling, thans bewaard in het Regionaal Archief Leiden, was in zekere zin zijn lopend archief, nodig om te zijner tijd vijanden met gelijke munt terug te betalen.

Berkheij bleef ongelooflijk veel schrijven, maar raakte in de marge. Met enige koketterie stond hij stil bij zijn naderende vergetelheid:

De Dichter oud, de pen versleten…
Op ’t laatst begraven en vergeten.
Ziedaar het noodlot der Poëten.

Verder lezen

Rick Honings (ed.) (2012), Het onbedwingbare hart. Een keuze uit het werk van de Leidse dichter Johannes le Francq van Berkhey (1729-1812).

Terug naar de artikelen