MENU
Door Nina Geerdink

Katharina Lescailje

Zakenvrouw in gedichten 

Als dochter van dichter en uitgever Jacob Lescaille groeide Katharina Lescailje (1649-1711) (de schrijfwijze van de achternaam is in de loop van de tijd veranderd) op in een cultuurminnend milieu. Volgens de overlevering sprak Vondel bij het gezin Lescailje aan de keukentafel zijn bewondering uit voor de eerste schrijfsels van de toen 11-jarige Katharina. De vorming tussen de grote namen van de zeventiende-eeuwse poëzie is zichtbaar in de vele gedichten die Lescailje op latere leeftijd produceerde en die na haar dood verzameld zijn in de drie delen Tooneel– en mengelpoëzy (1731). Het feit dat ze van jongs af aan zag hoe belangrijk de drukpers was voor het gezinsinkomen heeft haar dichtwerk evenzeer beïnvloed.

Na de dood van hun vader in 1679 zetten Katharina en haar zus Aletta de uitgeverij voort. Ze waren beiden ongetrouwd en moesten brood op de plank zien te krijgen; na het overlijden van de weduwnaar van hun derde zus (in de jaren 80) waarschijnlijk ook voor hun minderjarige nichtje. De uitgeverij had een uitgesproken literair fonds en functioneerde als vaste schouwburgdrukker. Waar de literaire uitgaven de ene keer meer en de andere keer minder opgeleverd zullen hebben, zorgde het privilege op het schouwburgdrukwerk voor financiële stabiliteit vanwege de continue stroom aan toneelstukken en gerelateerd drukwerk zoals brochures en affiches. Bovendien zette Lescailje haar eigen gedichten in als zakelijk instrument. Ze schreef bijvoorbeeld veel huwelijksgedichten voor rijke doopsgezinden die ze persoonlijk niet kende. Steevast drukten deze bruidsparen hun bundeltjes met huwelijksgedichten bij Lescailje. Ook schreef Katharina lofdichten voor bijna alle auteurs in haar fonds. Ze werden meestal opgenomen in de bundels die bij haar verschenen, waardoor ze niet alleen de relatie met de auteur in kwestie ten goede kwamen, maar ook functioneerden als reclame voor de uitgaven. Het bestendigen van de relatie met de schouwburghoofden was met het oog op het privilege minstens zo relevant en inderdaad krijgen ook veel schouwburghoofden lof toegedicht door Lescailje. Van een opmerkelijk staaltje PR geven twee gedichten aan Ysbrand Vincent uit 1688 blijk. Vincent was een van de nieuw aangestelde hoofden van de schouwburg, die een tijdlang gesloten was geweest vanwege teruglopende inkomsten en discussie over de manier van besturen. In Lescailjes eerste gedicht spreekt ze haar vertrouwen uit in het nieuwe bestuur, in het bijzonder Vincent; het tweede gedicht begeleidt haar eigen toneelwerk. Zou het toeval zijn dat Lescailje haar eigen werk bij het nieuwe schouwburgbestuur aanprijst op een moment dat net besloten is dat toneelauteurs voortaan een honorarium verdienen?

Terug naar de artikelen