MENU
Door Els Stronks

Laurens Bake

Een subliem christendichter?

Laurens Bake (1629-1702), aan moederszijde een neef van Hooft, leefde niet van zijn pen. Hij was zakenman, net als zijn vader, Justus Baeck. Als dichter is Bake bekend geworden door één bundel: Bijbelse gezangen (1682). Hoewel hij ook ander werk schreef, zoals een vertaling van een satire van Juvenalis, kenden tijdgenoten hem vooral in de hoedanigheid van ‘christendichter’. Zo profileerde Bake zich ook, met als bijzonderheid dat hij vond dat christendichters tot het puikje van de zalm behoorden. In het onderschrift bij een achttiende-eeuws portret staat het bondig samengevat door Lambert van den Broek:

Dit’s Baak, der dicht’ren Baak, die van Gods geest bezeten,
Door onnavolgbare Poëzy
Op ’t heilig Woord, den Grootvorst der Poëeten,
In kracht en schoonheid streeft voorby.

Nu was dat ‘christendichter’ in het laatste kwart van de zeventiende eeuw in de Republiek niet meer zonder meer een aanbeveling. Aan alle kanten werd vanuit de wetenschap en de filosofie – met Descartes en Spinoza – gemorreld aan de onaantastbare positie die het geloof in het leven had. Bake voelde dan ook de noodzaak zich te verdedigen voor zijn standpunt. Op de titelprent van zijn Bybelse gezangen laat hij de benarde positie van de religie visueel uitbeelden op een gravure van Romein De Hooghe. Religie, links, wordt belaagd door een groep soldaten, en kijkt hulpzoekend naar boven waar een muze, met lauwerkrans en harp, water over een altaar gooit waardoor de dampen van het offer ten hemel stijgen. Onderliggende gedachte is kennelijk dat de muze en haar werk verweer gaan bieden tegen de aanstormende meute soldaten.

In de Bybelse gezangen staat ook een ‘Verhandeling over de Heilige ofte  Bybelpoëzie’, een gloedvol betoog vol aanvallen tegen degenen die menen dat poëzie over een bijbels onderwerp geen schoonheid in zich zou kunnen bergen. ‘Het is geen geringe dwaaling te meinen dat de poëzy haare aanvalligheid verliest, wanneerze den Kristen Godtsdienst, ofte eenige bybelstof tot voorwerp heeft’. Tijdgenoten, dichters die ‘te dikwils verwarmde spyze’ uit de klassieke teksten steeds weer gebruikten, verschralen de dichtkunst, aldus Bake. Door de bijbel als uitgangspunt te nemen zou men ‘sublieme poëzie’ kunnen schrijven. Hiermee is Bake de eerste die de term `subliem’, uit een essay dat werd toegeschreven aan Longinus (Athene, 3e eeuw) in verband bracht met Nederlandstalige poëzie.

Bakes claim dat bijbelse poëzie sublieme poëzie is, viel onder sommigen heel goed. Het gedichtje van Van den Broek duidt daar op: voor Van den Broek is Bake een baak voor andere christendichters. Maar niet iedereen had waardering. In de Nederduitse en Latynse keurdigten uit 1710 wordt spottend beschreven hoe Bake onder de last van zijn ambities als christendichter bezwijkt:

ô Groote Baak uw Baak verliest zyn helder ligt
Eerst straalde het van ver, nu deugt het niet by digt
Ons Lowtie* zat en zogt een dag na yder woort             *Lauwtje (Laurens)
Na drie drie dagen en na twintig wel drie weken
Eer hy zyn bybelstof gerymt had als ’t behoort:
Dus bleef dat heilig werk een reeks van jaren steeken
Eer ’t eens voltoit was, en de drukker ’t bragt in ’t ligt:
Zoo zwaar valt hem de last van Goddelyke zaken.

In Bidloo’s Panpoeticon haalde Bake alleen de voetnoten.

Verder lezen

Els Stronks, 1996. Stichten of schitteren: de poëzie van zeventiende-eeuwse gereformeerde predikanten (p. 297-302).

Peter Thissen, 2005. `De hond en het duiveltje: Laurens Bake aan Reginaldus Cools, 2 januari 1689.’ In: P.G. Hoftijzer e.a. (red.), Papieren betrekkingen. Zevenentwintig brieven uit de vroegmoderne tijd (p. 137-146).

Terug naar de artikelen