MENU
Door Anna de Haas

Pieter Langendijk

Een toneeldichter met ambitie

Haarlemmer van geboorte, doopsgezind van huis uit, wever en patroontekenaar van beroep, dichter uit ambitie. Als jongen woonde Pieter Langendijk enige jaren in huis bij zijn oom Willem Sewel, taalkundige en quaker, op de Egelantiersgracht in de Amsterdamse Jordaan. Na een intermezzo in Den Haag, waar hij leerde tekenen, keerde hij rond 1704 terug naar Amsterdam. Daar werkte hij, tot 1722, achtereenvolgens als meesterknecht op een weverij en als patroontekenaar voor stoffen.

In Amsterdam moet Langendijk aanvankelijk verkeerd hebben in kringen van ‘volks-’ of ‘straatdichters’ danwel ‘prulpoëten’ zoals ze wel genoemd werden, dichters die geen deftige poëzie schreven. Zo schreef hij lofdichten voor werk van Jacobus Rosseau en voor de eerste delen van Jan van Gijsens Amsterdamsche Merkurius (1710-1713). Van Van Gijsen maakte hij zelfs een – klungelig uitgevallen – portret. Zowel Rosseau als Van Gijsen woonde in de Jordaan, evenals Jacob Brouwer, de drukker van Langendijks debuutgedicht, een ‘Zegen-zang’ op het ontzet van Turijn (1706). Het is waarschijnlijk dat ook Langendijk ook in die buurt woonde.

In 1712 verscheen zijn eerste blijspel, het genre waarin hij beroemd zou worden. Aan dat stuk, Don Quichot op de bruiloft van Kamacho, heeft hij later flink zitten sleutelen op een wijze die aangeeft dat hij zijn ambities inmiddels had opgeschroefd. In de tweede (1712) en derde (1714) uitgaven beschrijft hij die – soms drastische – wijzigingen, die hij vooral in de compositie had aangebracht op aandringen van ‘verscheidene Liefhebbers der Toneelpoëzije’. Kort en goed, hij sloot zich aan bij de Frans-classicistische dichtschool, die in die tijd de poëticale regels voor de hogere (toneel)dichtkunst dicteerde. Daar hoorde volgens Lambert Bidloo ook bij dat het ‘jokken’ (grappen maken) in blijspelen ‘toelaat’lijk/ bij de allerzedigsten, berispelijk noch haatlijk/ door woordenontucht’ moest zijn. In dat opzicht, aldus Bidloo, droeg Langendijks werk ‘overal de rechte stempel’.

Al Langendijks latere toneelstukken zijn geschreven met inachtneming van de Frans-classicistische ‘toneelwetten’. Zijn blijspel Het wederzijds huwelijksbedrog (1714) behoort tot de canon van de Nederlandse literatuur, maar in de achttiende eeuw was het niet zijn populairste stuk. Dat was Don Quichot, gevolgd door De wiskunstenaars (1715).

In 1722 verhuisde Langendijk terug naar zijn geboortestad Haarlem om zich daar te vestigen als zelfstandig patroontekenaar en damastwever. Hij werd lid – en wat later factor – van de rederijkerskamer Trouw Moet Blijken, waarvoor hij vooral historische jaardichten schreef (in 1745 gebundeld als De graaven van Holland). In 1749 werd hij aangesteld als stadsgeschiedschrijver, maar zijn geschiedenis van Haarlem bleef onvoltooid. Ruim een week voor zijn dood liet hij zich alsnog dopen bij de doopsgezinden.

Verder lezen

Kees Smit, 2000. Pieter Langendijk.

Pieter Langendijk, 2001. Het wederzijds huwelijksbedrog. Ed. Anna S. de Haas.

Terug naar de artikelen