MENU
Door Lia van Gemert

Sybille van Griethuysen

De Ommelandse Muza

De Amsterdamse uitgever en auteur Jan Schipper gaf Sybille van Griethuysen (1621-1669) in 1649 de eretitel Ommelandse Muza, verwijzend naar de hoofdstad van de Ommelanden, Appingedam, waar ze enige jaren na haar huwelijk met een Friese apotheker was gaan wonen . Het compliment bevestigde dat het noorden een gewaardeerd aandeel had in de literaire cultuur van de Republiek. Van Griethuysen was een van de ambassadeurs; zij had in Groningen en Friesland veel contacten en publiceerde menig drempeldicht in uitgaven van noordelijke vrienden.

Portret van Sibylle van Griethuysen, door Jacob van Meurs, 1651. (Rijksmuseum) De Spaanse tekst betekent: met de tijd aan mijn zijde tel ik voor twee.
Portret van Sibylle van Griethuysen, door Jacob van Meurs, 1651. (Rijksmuseum) De Spaanse tekst betekent: met de tijd aan mijn zijde tel ik voor twee.

Van Griethuysen was een zelfbewuste vrouw, die volgens eigen zeggen in haar jeugd de overstap gemaakt had van de doopsgezinde gemeenschap naar de gereformeerde kerk. Ze greep ook kansen om zich intellectueel te ontwikkelen en werk te laten drukken. Dat kwam haar op kritiek van gereformeerde zijde te staan, maar ze gaf geen krimp. In voorwoorden bij publicaties legde ze uit dat ze slechts met stichtelijke bedoelingen las en schreef, zonder dat haar huishoudelijke taken eronder leden. Deze directe houding vinden we bijvoorbeeld ook in haar tweede bundel, Spreeckende schildery (1646), die ze samen met de Appingedamse dominee Eydelshemius schreef. Het werk was een uitleg bij het bijbelse Hooglied (1:4) en de auteurs stelden met name schijnheiligheid in de kerk aan de kaak. Dit leidde tot langdurige moeilijkheden met de kerkenraad, waar Eydelshemius aangevallen werd door zijn collega Pimperling. Intussen werd  Van Griethuysen (en ook haar echtgenoot)  enige tijd van het Avondmaal uitgesloten.

In 1648 vertaalde Van Griethuysen het Latijnse gedicht Prognosticon Physico-Politicum (Natuurkundig-politieke voorspelling) van Constantijn Huygens. Hij had het geschreven bij een bezoek van stadhouder Willem II aan Groningen op 25 augustus, voor overleg in een slepend conflict tussen de stad en de Ommelanden. Refererend aan het slechte weer van die dag, dat pas aan het eind van de middag opklaarde, vergeleek Huygens de stadhouder met de avondzon die nu miraculeuzerwijze in het westen opging. Van Griethuysen stuurde hem haar vertaling en hij stuurde een vriendelijk gedicht terug, haar vergelijkend met haar naamgenote, de Romeinse profetes: ‘’t Moet waar zijn wat ik zeggen wille // ’t Komt uit de mond van een Sibylle’. Ook op Sybilles antwoord dat vrede tussen Groningen en de Ommelanden nu niet meer ver weg kon zijn, reageerde hij, in een gedicht met dezelfde rijmwoorden. Zo kregen de twee auteurs een fictieve rol in het onderhandelingsproces, als wijze interpretatoren van de acties van de stadhouder. De reeks verscheen in Klioos kraam (Leeuwarden, 1656) en was voor Van Griethuysen een springplank naar meer contacten met Hollandse dichters, zoals Hendrik Bruno, Jan Vos en Joan Blasius.

Verder lezen

M.A. Schenkeveld-van der Dussen, 1989. ‘Regen in het vredejaar’. In: Liber amicorum Kåre Langvik-Johannessen. Ed. Karel Porteman en Kurt Erich Schöndorf.

Dorthe Schipperheijn, 1997. ‘Een ambitieuze middenstandsdochter en haar sociale kritiek. Sibylle van Griethuysen.’ In: M.A. Schenkeveld-van der Dussen e.a. (red.), Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850.

Terug naar de artikelen