MENU
Door Sven Molenaar

Jan van der Noot

De eerste Nederlandse renaissancedichter

De Zuid-Nederlander Jan van der Noot (1539-1595) is de eerste renaissancedichter in de Nederlandse literatuur. Hij werd geboren in Brecht bij Antwerpen in een welgesteld gezin, en verwierf tijdens zijn veelzijdige opvoeding al een grondige kennis van de oudheid en van de mythologie, die zou blijken in zijn latere werk. In 1562 zetelde hij een eerste keer als schepen in Antwerpen. Van der Noot was tweetalig Nederlands-Frans, wat hem in staat stelde de actueelste ontwikkelingen in de Franse poëzie op de voet te volgen. Zijn werk vertoont dan ook een diepgaande invloed van de Pléiade-dichters zoals Joachim du Bellay (1522-1560) en vooral Pierre de Ronsard (1524-1585).

Van der Noot bekeerde zich tot het calvinisme en vluchtte na de mislukte revolutiepoging van de Antwerpse calvinisten in 1567 naar Londen. Daar gaf hij in 1570 (of 1571) Het bosken uit, een bundel vriendschaps- en minnedichten en religieuze poëzie,  in de typische renaissancegenres zoals epigrammen, oden en sonnetten. Het was niet het eerste werk dat Van der Noot publiceerde, maar het bevatte wel zijn vroegste gedichten. De titel is een duidelijke knipoog naar Le Bocage (1554) van Ronsard. Zijn amoureuze sonnetten laten zich lezen als knappe imitaties van Ronsard, maar ook van bijvoorbeeld Petrarca (1304-1374):

En ist de liefde niet, wat ist dan dat mij quelt?

Van der Noots poëtica was op en top renaissancistisch. In zijn opvatting was het dichterschap goddelijk bezield en slechts aan weinig uitverkorenen gegeven. De dichter die het dichterschap bezingt, maar ook de begunstigden en bestemmelingen van de poëzie, wachtten in zijn visie eeuwige faam.

Dat hij zich bewust was van het feit dat hij met zijn geschriften een voorloper was in de Nederlandse literatuur, blijkt ook al in Het bosken. Aan het einde van een pindarische ode op een heldendaad van zijn neef Kasper van der Noot tijdens de Slag bij Grevelingen (1558), noemt hij zichzelf trots en zelfbewust de eerste die Apollo’s geheimen in de Nederlanden heeft gebracht, en dit tot schande van zijn vijanden:

En op dat de Neerlanden
Oock mogen sien en weten
Dat ick Phoebus secreten
Myn vyanden ter schanden
In heur ierst heb gebrocht […]
[heb ik] dit werck dus […] volbrocht.

Het motto van Jan van der Noot was Tempera te tempori (Schikt u naar de tijd), en daar heeft hij naar gehandeld. Hij bekeerde zich opnieuw tot het katholicisme en keerde in 1579 terug naar Antwerpen. Door de financiële steun van de Staten van Brabant en de Antwerpse stadsregering kon hij daar als dichter overleven.

Verder lezen

W.A.P. Smit (ed.), 1979. Jan van der Noot, Het bosken en Het theatre.

Karel Bostoen, 1987. Dichterschap en koopmanschap in de zestiende eeuw: omtrent de dichters Guillaume de Poetou en Jan vander Noot.

Werner Waterschoot, 1997. `Van der Noot bouwt een feestje.’ In: Willem van den Berg en Herman Pleij (red.), Mooi meegenomen? Over de genietbaarheid van oudere teksten uit de Nederlandse letterkunde.

Terug naar de artikelen