MENU
Door Marijke Meijer Drees

Lucas Trip

De dichtende burgemeester

Wanneer Lucas Trip (1713-1783) in 1779 voor het eerst burgemeester van de stad Groningen wordt, heeft hij al een lange carrière achter de rug. In de politiek én als dichter. Naast vooral bruilofts- en huwelijkszangen voor locale regententelgen (onder wie diverse verwanten) uit de jaren veertig en een hekelend pamflet uit 1746 waarin hij een anoniem criticaster van die huwelijkspoëzie ontmaskert en blameert, zijn er van zijn hand ook jubelende gedichten op de stadhouderlijke familie: op de geboortedag van de latere stadhouder Willem V (april 1748) en een welkom aan stadhouder Willem IV bij zijn intrede in Groningen in 1749. Trips gelegenheidspoëzie duidt erop dat hij goede relaties met de bezongenen onderhoudt, of, in het geval van de Oranjes, ze vurig nastreeft. In het onrustige jaar 1748 manifesteert hij zich opnieuw als hekeldichter, nu onder het pseudoniem Irenophilus (liefhebber van vrede). In het pamflet Breydel voor Heerschende Muytzucht, dat hij als motto een citaat uit Vondels Palamedes heeft meegegeven, gispt hij ‘den Tuymelgeest en helsche Razernyen  // Van Hollands hollend Volk’ in krachtige alexandrijnen. Zo interfereert Trips dichterschap met zijn loopbaan in – onder meer – het Groningse stadbestuur, de Gedeputeerde Staten en de Staten Generaal.

Aan de basis van dat dichterschap ligt een bevoorrechte afkomst: Trip stamt uit een geslacht van Hollandse kooplieden dat in de zeventiende eeuw fortuin maakt in de metaal- en wapenhandel en doordringt tot het Amsterdamse regentenpatriciaat. Een voorvader geeft in de jaren 1640 leiding aan de turfexploitatie in Oost-Groningen, rond het huidige dorpje Tripscompagnie. Diens nakomelingen zijn veelal in het noorden van de Republiek geboren en opgegroeid. Zoo ook Lucas, die in 1713 in Eelde het levenslicht ziet. Begin jaren dertig studeert hij rechten aan de Groningse universiteit. In deze tijd begint ook het dichten; zijn vroegst bekende gedicht, een treurzang op de dood van een oud burgemeester van Groningen, dateert van 1733. In 1735 promoveert hij te Utrecht, keert vervolgens terug naar Groningen waar hij in 1738 trouwt en ruim vier decennia later overlijdt. Hij laat losbladige gedichten en één bundel na: Tijdwinst in ledige uuren; of proeven van stigtelyken aandacht (1764; tweede druk 1774). ‘In alle stoff’//Was eigen lof // Het roersel van mijn schrijven’ bekent hij voorin, berouwvol terugblikkend op zijn vroegere werk. Voortaan zal hij louter stichten vanuit ‘Jehovaas Woord’. De thema’s ontleent hij aan Gods eerste boek, de Bijbel, en Gods tweede boek, de natuur, getuige titels als ‘Gedachten over Jes. 61:2’ en ‘Godt Zichtbaar in ‘t Onaanzienlyke; vertoont in de Beschouwing van een Kei, Blauwbesse, en Vlieg’. In de achttiende eeuw wordt Trips dichtwerk hoog gewaardeerd maar nadien volgt snel de vergetelheid.

Terug naar de artikelen