MENU

Anna Maria van Schurman

Humaniste, taalkundige, theologe, kunstenares en dichteres

Keulen 1607 – Wieuwerd 1678
Schilder
Jan Maurits Quinkhard
Datering
1734 of 1735 ('naar de Print')

En wie kend Schurmans niet! dien by de Zang-Goddessen
Van ’t oude Heydendom voorzeker op Parnas
Tot Tiende Musa lang vergood, verhemeld, was,
Met meerder schyn van rede, als die voor ’t kost’lyk kussen
Der zotte Minnaars, om hun geyle vlam te blussen,
Goddin der Bloemen wierd, mits datze aan ’t Roomsch gebiedt
Het schand’lyk groot gewin haars schoots ten erfdeel liet.
Hoe weynig mannen in den roem van vreemde Taalen,
Die in gesprek, en schrift de Jonkvrouw afterhalen;
Om; staande voets gereed in Prose of Poësy,
In welk een stof, naar Grieksche, of Roomsche melody,
Behalve, na de taal der Europaesche volken,
Gelyk in Moederspraak te lesen, te vertolken
De ArabersSyriërsHebreërs, en Chaldêen.
Op ’t hoogste; diepste, en swaarst der Hoofd-verborgendhêen,
Naar ’t ligt van ’t Heylig woord, en sluytelyke reden,
Ontegenspreekelyke oordeelen te besteden.
Geen school-geleerdheyd, die haar kennis overtrof;
Terwyl haar ommegang niet gemelyk nog dof,
Al omme Vriendschap, en wellevendheyd deed blyken.

Lambert Bidloo (1720), Panpoëticon Batavum, boek 17.