MENU
Door Karel Porteman

Anselmus Boëtius de Boodt

De Brugse Leonardo?

Met Anselmus de Boodt (1550-1632), telg van een rijke Brugse aristocratenfamilie, herbergt het Panpoëticon een zeer veelzijdig man. Hij studeerde de artes in Leuven en rechten in Douai en Orléans. Aanvankelijk kwam hij terecht in de magistratuur van zijn geboortestad maar verkoos wegens de religieus-politieke troebelen in 1579 naar het buitenland te vertrekken. Tijdens een Europese toer (met studies in de medicijnen in Heidelberg en Padua) groeide zijn brede belangstelling voor het natuuronderzoek. Op uitnodiging van keizer Rudolf II werd hij lid van diens beroemde ‘Wunderkammer’-hof in Praag:  een uniek centrum van kunst, wetenschap en esoterie, waar een indrukwekkende internationale horde van geleerden en artiesten verbleven. Hij zou er dertig jaar werkzaam zijn onder meer als medicus, hofgraveur en keizerlijk natuurkundige met een opvallende empirisch, beschrijvende en catalogiserende aanpak; als talentrijk schilder en tekenaar zorgde hij tevens voor vele illustraties. Zijn meest befaamde werk is een baanbrekende encyclopedie van de mineralogie (Gemmarum et Lapidum Historia, 1609). Maar daar bleef het niet bij.  De Boodt blonk aan het hof ook uit als kunstenaar, mechanicus, instrumentenbouwer, emblematicus, botanicus, opticus en nog veel dingen meer. Een paar bloemen kregen zijn naam en nog in 1937 werd een in Katanga ontdekt kobalthoudend mineraal Boodtiet genoemd.

Of De Boodt alleen op grond van zijn in omvang beperkt Nederlands dichterschap in het Panpoëticon is opgenomen, valt te betwijfelen. Een paar jaar na het overlijden van Rudolf keerde hij naar zijn vaderstad terug (1614) waar hij zich vestigde als praktiserend arts en zich wijdde aan kruidkunde, het tekenen, graveren en schilderen en de dichtkunst. Een versvertaling in manuscript van Boëtius’ Troost van de filosofie is niet bewaard gebleven; evenmin nog te vinden is de bundel De baene der deughden (Antwerpen, 1624).  Het vervolg daarop – De baene des hemels ende der deughden (Brugge, 1628) – is wel behouden, al zij het slechts in twee exemplaren. Het boek bevat  gebeds-, vermaan-, meditatiedichten en liederen, alle met wijsopgaven. De vroomheid gaat er gepaard met een in de inleiding ruim toegelichte aandacht voor de versleer, in dit geval het strikt gebruik van het telvers en het accent (de jambe). De dichter toont zich daarbij een bewonderend adept van Jacques Ymmeloot, in West-Vlaanderen toen dé autoriteit op dit terrein. De Boodt lijkt hierdoor wel gebiologeerd.  In de eerste bundel van 1624 schrijft hij alleen zevenlettergrepige verzen, in de tweede – niet altijd even consequent – enkel regels die acht of negen syllaben tellen. In vergelijking met wat toen in het door alexandrijnen overspoelde Zeeland en Holland mode was, lijkt de Bruggeling wat verouderd en provinciaal, hoewel hij bijwijlen met een fraai lied uit de hoek komt.

En ja, Anselmus de Boodt was ook nog muzikant en componist en liet in handschrift een “Lutebouc” na, met liederen en speelstukken. Hij overleed, ongehuwd, in 1632 en rust in de Brugse Onze-Lieve Vrouwekerk.

Verder lezen

M.C. de Boodt-Maselis. 1981. Anselmus de Boodt, een Vlaams humanist van Europees formaat. Handzame, Familia et Patria.

M.C. de Boodt-Maselis, A. Balis, R.H. Marijnissen. 1989. De albums van Anselmus de Boodt (1550-1632). Geschilderde natuurobservatie aan het hof van Rudolf II te Praag.

Terug naar de artikelen