MENU
Door Nelleke Moser

Jacobus Bellamy

Een gevoelige ziel in een geweldig lichaam

De stoet werd geflankeerd door fakkels toen de lijkbaar van Bellamy (1757-1786) op de avond van vrijdag 17 maart 1786 van zijn studentenhuis aan de Lange Nieuwstraat in Utrecht naar de Nicolaaskerk werd gevoerd. Snikkend liepen burgers en studenten mee. Wat was er over van de man die volgens de overlevering moeiteloos onder elke arm een Utrechtse student optilde, die de deur van een pastorie forceerde om de wijnvoorraad aan te spreken, die een omgevallen hooiwagen in zijn eentje overeind kon zetten? Hij was vroegtijdig overleden aan de gevolgen van een zware verkoudheid, opgelopen tijdens familiebezoek in Zeeland in de kerstvakantie. En het begon allemaal zo vrolijk…

‘Luim te hebben, en luim te konnen voelen, is, zo als iemand zegt, een gave Gods’, schrijft Bellamy. Zijn vrienden herinneren zich hem als een onderhoudende grappenmaker, die bovendien goed kan voordragen: ‘Toen ik bellamij hoorde, was het mij, als of ik voor het eerst verzen hoorde reciteren’, schrijft J.H. van der Palm, ‘[…] Eischte zaak of uitdrukking een’ forschen toon, dan sidderde men voor zijne donderende stem: eischte zij een’ zachten en gevoeligen, dan was het, als smolt men weg met hem; en bij de aardigheden van zijnen oorspronkelijken luim voelde men long en lever schudden’.

Op zijn vijfentwintigste liet hij het bakkersvak, waarvoor zijn moeder hem had voorbestemd, achter zich en vertrok hij van Vlissingen naar Utrecht om theologie te gaan studeren. Hij sloot zich aan bij het letterkundig genootschap Dulces ante omnia Musae, waarvan hij al snel het stralende middelpunt werd. Volgens Busken Huet had de dichter ‘de vormen van een athleet: breed van borst en schouders, hoog van gestalte, armen zwaar gespierd. Daarbij: onder de lange, glanzige, zwarte haren, in het eenigzins bleek gelaat met de sprekende trekken, een stel donkere vonkelende oogen; oogen die zich in het ééne oogenblik met tranen vulden, het oogenblik daarna schitterden van humor, en dan weder, in uren van drift of geestdrift, stralen uitschoten; geen stralen van blik, maar echte’. Diezelfde stralende ogen komen ook in de poëzie van Bellamy zelf voor, zoals in deze  gevoelige verzen aan de maan:

Hemeldogter, wellustwekster,
Blijf ons beider oogenlijn,
En laat uw vergulde straalen
Immer onze boden zijn.

maar ook in stoere gezangen over de bewapening van patriotten:

Neen! gij zijt bataafsche burgers!
De oorlogswapens passen u!
Dat een opgetooide jonker
Voor de vrouwen spiegel praal’!
Gij , gij spiegelt uwe blikken
In uw glinst’rend heldenstaal!
Klopt uw edel hart niet sterker –
Gloeit u ’t manlijk aanzigt niet –
Kunt ge uw Vrijheid niet gevoelen
Wen ge u zelf gewapend ziet?

Bakkersknecht met een hoofd vol poëzie, theologiestudent die liever militair had willen zijn, kattenliefhebber en mensenvriend, Bellamy verenigde uitersten in zich.

Plaquette Zeeuwse studenten in Utrecht uit 1825.
Plaquette Zeeuwse studenten in Utrecht uit 1825.

Verder lezen

Jacobus Bellamy. Op: literatuurgeschiedenis.nl.

Terug naar de artikelen