MENU
Door Lia van Gemert

Joachim Oudaen

Vergeefse afrekening met het grote onrecht

Hij is erbij, de Rotterdammer Joachim Oudaen (1628-1692), op die zwarte zaterdag 20 augustus 1672, als een uitzinnige menigte in Den Haag de broers Johan en Cornelis de Witt lyncht. Hij ziet met afgrijzen hoe ze gedood worden, hoe hun lijken ondersteboven aan de wipgalg op het Groende Zoodje worden opgehangen en hoe het bloeddorstige gepeupel ze verminkt en hun ledematen verkoopt:

Waarop men valt aan ’t werk met snijen, en met villen,
En drijft een Koopmanschap van wat d’omstanders willen,
Met oren, lippen, neus en d’uitgesneden tong
Van Jan, en ving’ren, die men afwreekte, en draaide, en wrong,
Of dat het knarste op ’t been afzaagde, en ’t vlees aan stroken
Gesneden, spreekt men alhier van braden, en van koken.

Zo heeft hij het later verwoord in het toneelstuk Haagsche Broeder-Moord of Dolle Blydschap. Maar op die zaterdag is hij – volgens zijn dagboek – niet ‘magtig’ om die ‘dolheijd […] genoegzaam uit te drukken’. De volgende dag koopt hij een luguber aandenken: de voorste vinger van Johan de Witt. Dit relikwie zal hem inspireren om het onrecht dat hier heeft plaatsgevonden aan te klagen.

Afbeelding bij het anti-wittiaans pamflet 'Spiegel van Staet. Vertoont in Mr. Kornelis en Ian de Wit'. Terwijl de slachters hun werk doen, vliegen twee ooievaars boven het Groene Zoodje in Den Haag.
Afbeelding bij het anti-wittiaans pamflet ‘Spiegel van Staet. Vertoont in Mr. Kornelis en Ian de Wit’. Terwijl de slachters hun werk doen, vliegen twee ooievaars boven het Groene Zoodje in Den Haag.

De moord op de De Witten was het dieptepunt van het rampjaar 1672, toen de Republiek in crisis verkeerde: het land leek reddeloos, de regering was radeloos en het volk reageerde redeloos. Raadpensionaris Johan de Witt en zijn broer werden de zondebokken. Ze vonden in Oudaen een postume advocaat van hun onschuld. Hij publiceerde onder het pseudoniem R(aedt) D(aer) N(aer) verschillende gedichten. In De laster-kladde der Landverraderye vertelde hij de lynchpartij tot in details na; in het allegorische Aan de twee Oojevaars deed hij een felle aanval op de havik (de prins van Oranje), die hij verantwoordelijk hield voor de dood van een koppel witte duiven. Dat was nog niets vergeleken bij de tragedie Haagsche Broeder-Moord of Dolle Blydschap, waarin hij een orangistisch complot reconstrueerde met ophitsing van de volksmenigte door aanhangers van Willem III.

Waarom weten we niet meer dat Oudaen zo fel klaagde over deze beruchte gebeurtenis? Dat was enerzijds de prijs voor anonimiteit waar openlijk auteurschap zeker zou zijn afgestraft. Verder werd Haagsche Broeder-Moord voltooid in 1673 maar waarschijnlijk pas gepubliceerd in 1712. Toen sprak het gedetailleerde verhaal over het complot niet meer aan. Anderzijds demonstreert de receptie van Oudaens werk bekende mentale processen in een samenleving. Men wil niet herinnerd worden aan onrecht dat men zelf begaan heeft, hoe hard schrijvers ook roepen.

Verder lezen

Joachim Oudaan, 1982. Haagsche Broeder-Moord of Dolle Blydschap. Ed. werkgroep Utrechtse neerlandici.

Lia van Gemert, 1984. ‘De Haagsche Broeder-Moord: Oranje ontmaskerd’. Literatuur 1.

Terug naar de artikelen