MENU
Door Roland de Bonth

Hermannus Angelkot sr.

De dichtende apotheker

Hermannus Angelkot (1648-1713) kocht in 1684 een pand op de Amsterdamse Herengracht, waar hij spoedig een apotheek opende. In zijn vrije tijd hield hij zich intensief bezig met de schone letteren. Het leeuwendeel van zijn gedichten is postuum gepubliceerd in de Nieuwe verzameling van Nederduitsche mengeldichten (Amsterdam, 1727), een bloemlezing met poëzie van destijds gerenommeerde dichters als Laurens Bake, Joan van Broekhuizen, Petrus Francius, Balthazar Huydecoper, Katharina Lescaille.

In de voorrede van dit werk wordt de verwachting uitgesproken dat de verzameling bij de lezer in de smaak zal vallen, vooral ook omdat ‘’daarin verscheide oude vaarzen gevonden worden die nooit voorheen gedrukt geweest zyn’’ en die ‘’zyn uitgegeeven volgens eigenhandige afschriften der Maakers’’ (p. [*4v]). In het bijzonder wordt hierbij gerefereerd aan de gedichten van Herman Angelkot ‘’welke alle (…) wy te danken hebben aan den Heere Balthazar Huydecoper, wiens braave naam altewel bekent en geëert is, dan dat wy hier iets tot zyn’ lof behoeven te zeggen’’ (p. [*4r]).

Angelkots aandeel in deze bundel bestaat onder meer uit drempeldichten – bij werken van David van Hoogstraten, Joan Pluimer en Laurens Bake -, bruiloftsdichten, liefdesgedichten en herderszangen. Daarnaast bevat deze bloemlezing een gedicht ter nagedachtenis aan zijn goede vriend Joan van Broekhuizen, eveneens apotheker, over wie hij de volgende dichtregels schreef (p. 162-163):

Nu is myn vrind ten hemel opgevaaren,
Met onze vrindschap van voor vyftig jaaren:
Een vrindschap die nooit weerzin heeft gevoelt,
Door tegenspoet noch afzyn ooit verkoelt.

Goede betrekkingen onderhield Angelkot eveneens met Joan Huydecoper (1656-1703), secretaris van de stad Amsterdam. Zo vervaardigde hij ter gelegenheid van diens huwelijk met Maria Temmink een huwelijksdicht en droeg hij zijn uit 1682 daterende vertaling van Molières Le Misanthrope aan hem op:

En U Eds. liefde, om alle fraaije kunsten en wetenschappen in haare Liefhebbers aan te queeken, heeft my de vrijmoedigheid doen neemen, om U Ed: dezen Misantrope gedienstig op te offeren.

Voor vertalingen uit het Frans draaide Angelkot zijn hand niet om. Dat blijkt uit zijn vertaling van het treurspel Soliman (1789) van Jean François Juvénon de la Thuilerie. Het blijspel De buitensporige herder – volgens Witsen Geysbeek geen vertaling maar ‘’liever verhollandsching’’ van Thomas Corneilles Le Berger extravagant (1652) – werd in 1714 postuum uitgegeven door  Hermannus Angelkot jr.

Zijn grootste bekendheid als toneeldichter verwierf Angelkot zich echter met het kluchtspel Vechter, dat voor het eerst verscheen in 1679 en heruitgaven beleefde in 1684, 1702, 1707, 1710 en 1756. Het stuk gaat over Vechter, een ‘schoenlapper, en brug-op-haelder’, die zijn vrouw Maiken en dochter Klaartje tot wanhoop drijft met zijn zuipen en vechten. Vrederyk, die naar de hand van Klaartje dingt, mag alleen met haar trouwen als hij met Vechter op de vuist gaat. Vechten met zijn aanstaande schoonvader? Dat vindt Vrederyk geen goed idee. Hij betaalt daarom drie mannen om Vechter achtereenvolgens een flink pak rammel te geven. Later bekent Vrederyk tegen Vechter dat hij dit deed ‘’Niet uit wraak, of quae mening, zo waer as ik zeg; Maar allien, om je te brengen op de rechte weg.’’ Zijn opzet slaagt: vader stopt met vechten en schenkt hem zijn dochter als bruid.

Het publiek smulde ervan en het stuk was dan ook een groot succes. Meer dan een eeuw lang hield deze klucht repertoire in de Amsterdamse schouwburg. Pas op 26 september 1781 – na maar liefst 87 voorstellingen – viel het doek definitief voor Hermannus Angelkots Vechter.

 

Terug naar de artikelen