MENU
Door Henk Looijesteijn

Karel Verloove

Mild in de marge

Het leven van Karel Verloove (1633-1710) speelde zich af in de marge van de doopsgezinde gemeenschap van Amsterdam. Geboren in De Rijp en getogen in Haarlem trok hij als zovele gelukszoekers naar de IJstad, maar als wever kwam hij nauwelijks rond. De doopsgezinde gemeente schoot hem te hulp via armbezorger Jan Philipsz Schabaelje (1592-1656) die het dichttalent van de jonge wever ontdekte en aanmoedigde. Zijn leven lang behoorde Karel tot de working poor van Amsterdam. Hij werd later aanspreker en voorzanger van de doopsgezinde gemeente, baantjes die gewoonlijk aan arme lidmaten werden gegund.

Nu was werelds succes ook niet waar Karel op uit was. Zijn letterkundig werk was zeer godsdienstig gekleurd, nadrukkelijk doopsgezind van toon, zij het betrekkelijk vrijzinnig. In zijn toneelstuk Stefanus schetst hij bijvoorbeeld een negatief beeld van beroepsgeestelijken, verdedigt hij het pacifisme en wijst hij op het belang van armenzorg, typisch doopsgezinde stokpaardjes. Hij maakte als jonge man deel uit van de godsdienstig vrijzinnige dichtersbent rond herbergier Jan Zoet (1610-1674), met wie hij een hechte vriendschap sloot. De soms brisante stellingen die Zoet zijn dichter-vrienden voorlegde leidden tot veel dichtvuurwerk dat in 1663 werd gebundeld in Parnassus aan ’t IJ. Karel leverde maar liefst vijftien bijdragen, meer dan enig ander.

Rond 1660 werd hij blijkbaar gegrepen door de plannen van de vrijdenker Pieter Plockhoy (c. 1620-1664?), die in Amerika een godsdienstig vrijzinnige en sociaal en economisch egalitaire gemeenschap wilde stichten, speciaal voor mensen als Karel die weinig vooruitzichten hadden in Europa. Hij schreef een klinkdicht voor de reclamefolder van Plockhoy’s project, waarin hij de eendracht bezong, de ‘onderlinge Liefd’ met hart, en Ziel’. De liefde voor Plockhoys project bekoelde wellicht doordat Karel in een rel met Zoet en Jacob Steendam (1616-1673?) belandde naar aanleiding van Plockhoys verdediging van de veelwijverij. Hij ging in elk geval niet mee naar Amerika.

Zo’n rel was eigenlijk niks voor Karel, wiens oogopslag en glimlachje lijken te wijzen op een mild en verzoenend karakter. Dat spreekt ook uit zijn relativerende zinspreuk ‘Elk speelt sijn rol’. Hij was levenslang trouw aan vrienden als Zoet en Jan Luyken (1649-1712), de laatste net als hijzelf een dichter met vrome inslag, en aan zijn uitgever Jan Claesz ten Hoorn (1640-1714). Die publiceerde in 1686 ook zijn hoofdwerk, Uytbreiding over de Heylige Lofgezangen, meer dan 400 bladzijden in liederen – met bladmuziek – en gebeden omgezette Bijbelse stof. Wellicht zong hij die zelf, achter zijn weefgetouw of met zijn dichter-vrienden.

Verder lezen

Henk Looijesteijn, 2009. ‘Born to the Common Welfare’. Pieter Plockhoy’s Trans-Atlantic Quest for a Christian life (c.1620-1664).

Piet Visser, 1988. Broeders in de geest. De doopsgezinde bijdragen van Dierick en Jan Philipsz Schabaelje tot de Nederlandse stichtelijke literatuur in de zeventiende eeuw.

Piet Visser, 1999. ‘De pelgrimage van Jan Luyken door de doopsgezinde boekenwereld’, Doopsgezinde Bijdragen 25, 167-195.

Terug naar de artikelen